Accountants

Verjaringstermijn bij ondeugdelijk belastingadvies

Hoge Raad 9 oktober 2020
ECLI:NL:HR:2020:1603
Accountants

In 1997 krijgt X – aandeelhouder van drie vennootschappen – advies van zijn belastingadviseur. X wil emigreren en zijn belastingdruk zo laag mogelijk houden. Hoewel X het advies van zijn adviseur opvolgt, worden hem – na dividenduitkeringen van NLG 24 miljoen – aanslagen opgelegd. Nadat deze aanslagen na diverse juridische procedures onherroepelijk komen vast te staan, spreekt X zijn belastingadviseur aan. Maar is hij wel op tijd?

Nadat X – aandeelhouder van drie vennootschappen – ondanks het opvolgen van advies van belastingadviseur forse aanslagen moet betalen, spreekt hij zijn belastingadviseur aan. De vraag die centraal staat is of de vordering niet is verjaard. De Rechtbank en het Hof oordelen van wel. De verjaringstermijn van 3:310 lid 1 BW bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De rechtbank oordeelt dat deze termijn is aangevangen na de beslissing op bezwaar van de belastinginspecteur van 18 december 2008. Het Hof oordeelt dat deze eerder is aangevangen, namelijk na ontvangst van de naheffingsaanslagen dividendbelasting van 14 december 2005. Volgens het Hof heeft het betoog van X – dat hij pas na het arrest van het Hof of de uitspraak van de Rechtbank voldoende zekerheid had dat de schade (mede) is veroorzaakt door de ondeugdelijke belastingconstructie – betrekking op de juridische beoordeling van de relevante feiten en dit is volgens het Hof niet relevant voor de aanvang van de verjaringstermijn.  

Het oordeel van Hof is in lijn met het Bosman-arrest uit 2004 – hetgeen lange tijd beschouwd is als standaardarrest als het gaat om verjaring in adviesrelaties. In dat arrest is geoordeeld dat voor verjaring vereist is dat de klant de relevante feitelijke bekendheid verkreeg, maar dat niet vereist is dat de klant ook bekend raakt met ‘de juridische beoordeling van die feiten’. Een andersluidende opvatting zou volgens de Hoge Raad (1) in strijd zijn met het uitgangspunt dat rechtsdwaling voor eigen rekening is, (2) leiden tot rechtsongelijkheid omdat juridische kennis niet in gelijke mate bij cliënten aanwezig is, en (3) voorts afbreuk doen aan de rechtszekerheid. Ook werd (4) als reden genoemd dat het onbillijk zou zijn dat de schuldeiser zou profiteren van later ontstane juridische inzichten.

In het onderhavige arrest verwijst de Hoge Raad allereerst naar haar vaste rechtspraak door te oordelen dat onbekendheid met of onzekerheid over de juridische beoordeling van de relevante feiten, niet aan aanvang van de verjaringstermijn in de weg staat. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat deze juridische beoordeling “niet ziet op de kennis en het inzicht die nodig zijn om de deugdelijkheid van een geleverde prestatie te beoordelen, anders dan uit eerdere uitspraken van de Hoge Raad zou kunnen worden afgeleid.” Het ontbreken van deze kennis of dit inzicht kan immers volgens de Hoge Raad betekenen dat de benadeelde nog onvoldoende zekerheid heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Daarom kan het onder omstandigheden zo zijn dat een betrokkene een juridisch advies of rechterlijk oordeel mag afwachten.

Met dit oordeel lijkt de Hoge Raad het Bosman-arrest te nuanceren door onderscheid te maken tussen enerzijds ‘onbekendheid met of onzekerheid over de juridische beoordeling van feiten’ en anderzijds ‘het ontbreken van de kennis of het inzicht dat nodig is om de deugdelijkheid van de prestatie te beoordelen’, wat kan leiden tot het ontbreken van voldoende bekendheid of de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. De Hoge Raad maakt hier een vergelijking met een medische aansprakelijkheidszaak – waar geoordeeld werd dat de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW pas begint te lopen zodra de benadeelde voldoende zekerheid heeft gekregen dat het letsel (mede) is veroorzaakt door tekortschietend of foutief medisch handelen. Dit is een uitvloeisel van het feit dat gezondheidsklachten vele oorzaken kunnen hebben en dat niet steeds duidelijk is dat het letsel gevolg is van een medische fout. De Hoge Raad oordeelt in dit arrest dat dit eveneens het geval kan zijn ten aanzien van het handelen van bijvoorbeeld een fiscaal of juridisch dienstverlener. Oftewel: het feit dat nadeel wordt ondervonden door de opdrachtgever, betekent niet ook altijd dat de opdrachtgever voldoende zekerheid over schade en de daarvoor aansprakelijke persoon heeft verkregen. 

De Hoge Raad formuleert geen vaste regel over de vraag wanneer – in het geval van juridische of fiscale dienstverlening – de opdrachtgever dan wél voldoende zekerheid heeft verkregen over de bekendheid met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Dit is – zoals ook eerder in het kader van verjaring werd geoordeeld – afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Wel noemt de Hoge Raad een aantal relevante gezichtspunten, namelijk (a) in hoeverre de schuldenaar mocht vertrouwen op de deskundigheid van de aangesproken beroepsbeoefenaar, (b) in hoeverre de schuldenaar, gezien ook dat vertrouwen, aanleiding had voor twijfel aan de deugdelijkheid van de prestatie van de beroepsbeoefenaar, (c) in hoeverre de beroepsbeoefenaar zelf alternatieve – buiten zijn risicosfeer liggende – oorzaken voor het nadeel heeft aangevoerd, en/of (d) in hoeverre hij anderszins geruststellende mededelingen heeft gedaan over de door hem verrichte prestatie of het daardoor te verwachten nadeel.

In deze zaak was relevant dat de belastingadviseur X ook heeft bijgestaan bij de procedures omtrent de belastingconstructie. De belastingadviseur heeft vastgehouden aan de juistheid van de constructie en X gerust gesteld en benadrukt dat hij vertrouwen had in een goede afloop. Hier is het hof onterecht aan voorbij gegaan. Kortom, in beginsel vangt de korte verjaringstermijn aan op de dag nadat de benadeelde bekendheid verkrijgt van schade en aansprakelijke persoon. Maar onder omstandigheden kan de benadeelde volgens de Hoge Raad pas worden geacht daarmee voldoende bekendheid te hebben als hij kennis heeft gekregen van een juridisch advies of rechterlijk oordeel waaruit volgt dat de door de aansprakelijke persoon geleverde dienst of prestatie gebrekkig was. 


Heeft u vragen?

Neem dan gerust contact op met één van onze specialisten.