Ingenieurs / Architecten

Het risico van een vervalbeding bij het gebruik van oude constructieberekeningen

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 28-09-2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:2946
Ingenieurs / Architecten

Een Bouwkundig Buro verricht in 2012 constructeurswerkzaamheden voor de bouw van een nieuwbouwwoning. De bouw start in 2017 en in 2018 ontstaan twijfels over de juistheid van de berekeningen van het Bouwkundig Buro. Na de aansprakelijkstelling doet het Bouwkundig Buro een beroep op een vervalbeding uit de algemene voorwaarden. Houdt dit beroep stand bij het hof?

In 2012 heeft een Bouwkundig Buro constructeurswerkzaamheden verricht voor de bouw van een nieuwbouwwoning. Op deze opdrachtrelatie is door het Bouwkundig Buro de DNR 2005 van toepassing verklaard. De factuur voor deze werkzaamheden is in november 2012 betaald. De bouw heeft enige jaren op zich laten wachten. In juni 2017 is een aannemersbedrijf ingeschakeld en een architectenbureau heeft directievoering over de bouw gehad. In 2017 heeft het Bouwkundig Buro opnieuw constructeurswerkzaamheden verricht voor de woning. De factuur hiervoor is ook betaald. 

Het aannemersbedrijf heeft vervolgens twijfels geuit over de juistheid van de eerste berekeningen van het Bouwkundig Buro en vraagt begin 2018 om een second opinion. Op verzoek van het architectenbureau worden door het Bouwkundig Buro bepaalde aandachtspunten met de gemeente besproken. Pas na goedkeuring van de gemeente kon de bouw weer worden opgepakt. In juni 2018 worden de laatste berekeningen naar de gemeente gestuurd en deze heeft in september 2018 aangegeven dat de bouw weer kon worden voortgezet. 

Opdrachtgevers hebben het Bouwkundig Bureau aansprakelijk gesteld vanwege het toerekenbaar tekort schieten in de nakoming van de overeenkomst. De vraag die bij het hof voorligt is of de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst en of op grond van deze voorwaarden – de DNR 2005 – de rechtsvordering van opdrachtgevers is vervallen. In de voorwaarden is opgenomen dat elke aansprakelijkheid van de adviseur vervalt door verloop van vijf jaren vanaf de dag waarop de opdracht door voltooiing of opzegging is geëindigd.

Geoordeeld wordt dat de voorwaarden onderdeel uitmaken van de overeenkomst uit 2012. Dit is vermeld in de offerte die opdrachtgevers hebben aanvaard. Het standpunt dat opdrachtgevers niet met de inhoud bekend waren doet hier niet aan af. De voorwaarden zijn verder niet vernietigbaar omdat zij niet ter hand zouden zijn gesteld. Uit de overeenkomst blijkt dat een kopie van de DNR 2005 was bijgesloten. Bovendien bevestigt het architectenbureau dat de voorwaarden ten tijde van de opdrachtbespreking zijn overhandigd. Het hof volgt verder de stelling dat indien de architect bekend is of kan worden geacht met de DNR 2005, diens kennis aan opdrachtgevers kan worden toegerekend. 

Het hof gaat vervolgens in op de stelling dat het vervalbeding onredelijk bezwarend zou zijn (art. 6:237 sub h BW), waarbij zij overweegt dat als de berekeningen van het Bouwkundig Buro niet voldeden, opdrachtgevers vijf jaar de tijd hadden om dit te ontdekken en een rechtsvordering in te stellen. Dat de bouw van de woning enige jaren op zich heeft laten wachten ligt in de risicosfeer van opdrachtgevers. Het had op hun weg gelegen om alert te zijn op de lopende vervaltermijn. Het was weinig bezwaarlijk geweest om de berekeningen te laten controleren voor te beginnen aan de bouw. Het vervalbeding is in vergelijking met de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW ongunstiger omdat die termijn aanvangt na bekendheid met de schade. Het is echter niet onredelijk bezwarend. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat de aansprakelijkheidsregeling nodig was voor de verzekeringsdekking van het Bouwkundig Bureau en dat reputabele adviseurs in de bouw werken met de DNR 2005. Het bewijsvermoeden van artikel 6:237 sub h BW kan worden geacht te zijn ontzenuwd. 

Over de stelling dat het beroep op een vervaltermijn in strijd is met de redelijkheid en billijkheid oordeelt het hof dat daarvoor onvoldoende is dat het Bouwkundig Buro in een vroeg stadium van de bouw meermaals in de gelegenheid is gesteld om de (beweerde) fouten op te lossen en dit uiteindelijk niet is gelukt. Het Bouwkundig Buro heeft in dit kader nog gewezen op het lange tijdsverloop sinds het voltooien van de opdracht uit 2012. Het hof stelt vast dat het nadere contact tussen partijen over (beweerde) fouten heeft plaatsgevonden in eerste helft van 2018 en opdrachtgevers het Bouwkundig Buro in februari 2019 in de onderhavige procedure hebben betrokken. Het Bouwkundig Buro heeft ook gewezen op de omstandigheid dat opdrachtgevers zijn bijgestaan door een deskundig adviseur. Het hof acht in de gegeven omstandigheden het beroep op het vervalbeding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

Ten slotte verwerpt het hof de stelling dat de vervaltermijn niet is verstreken omdat de factuur uit 2012 geen eindfactuur betrof, maar de factuur uit 2017 meerwerk zou betreffen en sprake zou zijn van een voorgezette overeenkomst. De (beweerde) fouten in de constructieberekeningen hadden betrekking op de oorspronkelijke berekeningen uit 2012. Deze opdracht was voltooid toen het Bouwkundig Buro daarvoor in 2012 de declaratie verzond. De werkzaamheden uit 2017 hangen samen met afwijkingen tijdens de bouw en staan los van het onderhavige geschil. Dat het Bouwkundig Bureau omstreeks oktober 2017 opnieuw constructeurswerkzaamheden heeft verricht staat aan een geslaagd beroep op het vervalbeding derhalve niet in de weg. 

De slotsom is dat opdrachtgevers hun rechtsvordering in februari 2019 te laat hebben ingesteld. Deze was immers op grond van de DNR 2005 per november 2017 vervallen. Het feit dat de bouw van de woning enkele jaren op zich heeft laten wachten komt voor risico van opdrachtgevers en het vervalbeding is niet onredelijk. Het Bouwkundig Buro kan dan ook met succes een beroep doen op het vervaltermijn.


Heeft u vragen?

Neem dan gerust contact op met één van onze specialisten.