Accountants

De zorgplicht van een accountant jegens een derde bij niet-wettelijke taken

Hoge Raad 29 januari 2021
ECLI:NL:HR:2021:149
Accountants

Nadat een onderneming die sloepen bouwt is overgenomen, gaat deze failliet. De overnemende partijen stellen vervolgens de accountant aansprakelijk die de jaarstukken van de onderneming had opgesteld. Zij stellen zich op het standpunt dat die jaarstukken onjuist waren, terwijl zij daar wel op vertrouwd hadden bij de overname. Heeft de accountant jegens hen een zorgplicht geschonden?

Nadat A en B de interesse hebben geuit om een bedrijf dat sloepen bouwt over te nemen, heeft dat bedrijf de accountant opdracht gegeven om de jaarstukken 2001 en 2002 samen te stellen. Medio juni 2002 nemen A en B de onderneming over, terwijl de accountant de samenstelverklaring eind juli 2002 afgeeft. In december 2002 hebben C en D aandelen van de overgenomen onderneming verkregen. In 2008 is de onderneming failliet gegaan. A, B, C en D hebben een tuchtprocedure tegen de accountant gevoerd, waarin is vastgesteld dat een deugdelijke grondslag voor de jaarstukken 2001 en 2002 ontbrak. Zij spreken vervolgens de accountant aan tot schadevergoeding. Zij stellen zich in dat verband op het standpunt dat zij bij hun investerings- c.q. overnamebeslissing zijn afgegaan op de juistheid van de jaarstukken.

De vorderingen worden door de rechtbank Midden-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden afgewezen. Ten aanzien van A en B wordt geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen de (ondeugdelijke) jaarstukken en de schade, omdat zij hun overnamebeslissing al hadden genomen en uitgevoerd vóórdat de jaarstukken gereed waren. Met betrekking tot C en D oordeelt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat wanneer een accountant niet-wettelijke taken uitvoert, hij in beginsel enkel een zorgplicht heeft jegens zijn opdrachtgever. Onder omstandigheden kan echter ook bij de uitoefening van niet-wettelijke taken (zoals de onderhavige) sprake zijn van een zorgplicht jegens derden. Samengevat komt dat erop neer dat de accountant bij de uitvoering van niet-wettelijke taken een zorgplicht jegens derden heeft indien hij uiterlijk ten tijde van het uit handen geven van de rapportage weet of behoort te weten dat deze ter beschikking van een derde zal komen en dat de desbetreffende derde (zeer) waarschijnlijk op de rapportage zal vertrouwen bij het nemen van de beslissing over een bepaalde transactie of een transactie van een bepaalde soort. Het hof overweegt dat voor de accountant niet voorzienbaar was dat C en D de jaarstukken zouden gebruiken bij hun investeringsbeslissing. De jaarstukken zijn in augustus 2002 aan de directie van de onderneming gestuurd, terwijl C en D eerst in het laatste kwartaal als kopers in beeld kwamen. De vordering van C en D wordt dan ook afgewezen.

Hoewel de A-G tot vernietiging van het arrest concludeert, wordt het arrest door de Hoge Raad bekrachtigd. Voor het antwoord op de vraag of de accountant jegens C en D een zorgplicht had volstaat volgens de Hoge Raad niet dat de accountant jegens anderen – zoals in dit geval A en B – een zorgplicht had omdat hij wist of behoorde te weten dat de rapportage ter beschikking van die anderen zou komen en dat die anderen daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen. Het oordeel van het hof getuigt volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Het arrest van de Hoge Raad sluit aan bij eerdere jurisprudentie, waarin is bepaald dat accountants ook bij de uitvoering van niet-wettelijke taken een zorgplicht jegens derden kunnen hebben. Of er een zorgplicht bestond en is geschonden, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij is relevant of voor de accountant – ten tijde van het uit handen geven van zijn rapportage – voorzienbaar is dat deze rapportage in handen van een derde zal komen en deze derde waarop zal vertrouwen bij het nemen van een beslissing over een transactie. Het moet wel gaan om een (enigszins) kenbare derde. Onvoldoende voor het aannemen van een zorgplicht is dat iedere willekeurige derde op de rapportage kan gaan vertrouwen. In het onderhavige geval was de accountant ten tijde van het verstrekken van de rapportage niet bekend met C en D en maakte het enkele feit dat hij jegens A en B mogelijk een zorgplicht had, omdat zij zouden vertrouwen op de rapportage, niet dat hij daarom ook een zorgplicht jegens C en D had. Kortom, voor het ontstaan van een zorgplicht jegens derden lijkt vereist te zijn dat het om derden gaat die (in ieder geval enigszins) in beeld zijn bij de accountant.


Heeft u vragen?

Neem dan gerust contact op met één van onze specialisten.