Ingenieurs / Architecten

De invulling van ‘directe schade’ onder de DNR

Rechtbank Den Haag 7 februari 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:1380

Ingenieurs / Architecten

Op een overeenkomst tot het verrichten van een asbestinventarisatie is de DNR van toepassing. Artikel 14 daarvan bepaalt dat de opdrachtnemer slechts aansprakelijk kan worden gehouden voor ‘directe schade’. Deze term wordt echter niet gedefinieerd. Hoe gaat de rechtbank daarmee om?

Advies- en ingenieursbureau RPS heeft een ‘type A’ asbestinventarisatie uitgevoerd voor woningstichting De Woonplaats. In haar rapport adviseert zij De Woonplaats tevens een ‘type B’ inventarisatie (met destructief onderzoek) te laten verrichten.

In 2014 heeft De Woonplaats Reko ingeschakeld om woningen uit haar woningbestand te slopen. Tijdens de daaraan voorafgaande aanbestedingsprocedure vermeldt De Woonplaats dat het onderzoek van RPS ‘representatief’ is, waardoor meer gevonden asbest tot het aangenomen werk behoort. Voor zij aan de sloop begint, laat Reko nog een ‘type A’ en ‘type B’ asbestinventarisatieonderzoek uitvoeren. Daarbij wordt extra asbest aangetroffen en extra kosten gemaakt, welke op grond van een vonnis van de voorzieningenrechter voor rekening van De Woonplaats komen. De Woonplaats stelt RPS aansprakelijk voor deze kosten en vordert een schadevergoeding van €614.347,74. De Woonplaats voert ter onderbouwing aan dat RPS niet heeft gehandeld als een zorgvuldig handelend adviseur als bedoeld in de DNR 2005.

De rechtbank stelt vast dat de DNR 2005 op de opdracht van toepassing is. Om te beoordelen of sprake is van een tekortkoming, moet worden gekeken naar artikel 1 DNR in samenhang met artikel 7:401 BW: heeft RPS gehandeld zoals een goed en zorgvuldig handelend/redelijk bekwaam vakgenoot in de gegeven omstandigheden had moeten doen? Nu de opdracht een onderzoek betrof naar direct zichtbare materialen en de inspecteur waarneembare stelplaatjes (die ook nog eens door de Stichting Certificatie Asbest worden genoemd als een van de meest voorkomende asbesthoudende producten) heeft gemist, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Omdat geen sprake is van grove onzorgvuldigheid dient de vordering aan de hand van artikelen 13-15 DNR in samenhang met 6:98 BW te worden afgewikkeld.

RPS kan volgens artikel 14 DNR slechts aansprakelijk worden gehouden voor ‘directe schade’. Artikel 14 lid 2 DNR bepaalt weliswaar dat tot de directe schade in geen geval behoren bedrijfsschade, productie - verlies, omzet - en/ of winstderving, maar een nadere omschrijving van wat ‘directe schade’ dan wel inhoudt, ontbreekt in de DNR. De rechtbank geeft ook niet aan wat precies onder ‘directe schade’ moet worden verstaan, maar beoordeelt de vraag welke schade aan RPS kan worden toegerekend gewoon aan de hand van artikel 6:98 BW. 

De rechtbank oordeelt dat uit het vonnis van de voorzieningenrechter kan worden geconcludeerd dat De Woonplaats steken heeft laten vallen bij de aanbestedingsprocedure. Men oordeelt dat De Woonplaats, ondanks waarschuwingen van RPS, geen ‘type B’-onderzoek heeft laten uitvoeren en zij partijen bij de aanbesteding heeft laten denken dat het onderzoek van RPS ‘representatief’ was voor de hoeveelheid te verwachten asbest. De uit deze omstandigheden voorvloeiende schade dient op grond van eigen schuld voor risico van De Woonplaats te blijven.

Nu De Woonplaats zelf de omstandigheden heeft gecreëerd waardoor zij de meerprijs voor verwijdering van verborgen asbest niet op adequate wijze in de aanbesteding heeft betrokken en het dus aan zichzelf te wijten heeft dat de meerprijs niet in concurrentie bepaald is, dient alle schade, ondanks de tekortkoming van RPS, voor De Woonplaats te blijven. Het voorgaande rechtvaardigt volgens de rechtbank tevens de conclusie dat geen sprake is van directe schade in de zin van de DNR.

Opvallend aan deze uitspraak is het feit dat de rechtbank niet concreet aangeeft wat de term ‘directe schade’ precies inhoudt. Zij lijkt die term in te vullen met de vraag of de schade al dan niet toerekenbaar is en in hoeverre de schade op grond van eigen schuld voor rekening van eiser dient te blijven. Dat is een gemiste kans omdat hierover in de praktijk wel vaker discussie ontstaat. Bovendien lijkt de redenering van de rechtbank niet helemaal zuiver. Passend zou zijn geweest indien als volgt was geredeneerd: i) is er (directe) schade? ii) valt deze toe te rekenen aan gedaagde? en iii) komt een deel voor rekening van eiser door eigen schuld? De uitspraak laat zien dat rechters de definitie ‘directe schade’ zelf als een inhoudsloos begrip kunnen zien. De enige echte invulling van dat begrip wordt gevormd door de negatieve formulering van lid 2 van de DNR, waarin is aangegeven wat in ieder geval niet onder ‘directe schade’ valt. Voor de verdere invulling wordt teruggevallen op de wettelijke regeling van de toerekening naar redelijkheid op grond van artikel 6:98 BW. Maar dat zou ook zonder de term ‘directe schade’ moeten gebeuren. De term ‘directe schade’ kan in de praktijk dus betrekkelijk waardeloos zijn.


Heeft u vragen?

Neem dan gerust contact op met één van onze specialisten.