Advocaten

Beroepsfout(en) advocaat: bewezen, tijdig geklaagd én causaal verband?

Rechtbank Gelderland 20 juni 2018
ECLI:NL:RBGEL:2018:3267
Advocaten

Eiser kan de bij vaststellingsovereenkomst overgedragen vordering niet te gelde maken en spreekt haar advocaat aan. Die had immers, zo stelt zij, nooit mogen adviseren met de vaststellingsovereenkomst in te stemmen. Had de advocaat anders moeten adviseren?

Dit arrest volgt na een reeks van procedures voor verschillende rechterlijke instanties en komt, in het kort, op het volgende neer. Wanneer Eiser in 2007 alle aandelen verkrijgt in een trainingsbureau wordt in de daartoe gesloten koopovereenkomst een concurrentiebeding opgenomen. Dit beding wordt onderwerp van onenigheid, waarop door beide partijen de gang naar de rechter wordt ingezet. Ter beëindiging van het geschil en de lopende procedures besluiten partijen echter een vaststellingsovereenkomst te sluiten.
In de vaststellingsovereenkomst spreken partijen het volgende af:
i) de bestuurder en aandeelhouder van het trainingsbureau (hierna: ‘A’) betaalt aan Eiser een all-in bedrag van € 300.000,-,
ii) A stelt zijn advocaat (hierna: ‘advocaat X’) aansprakelijk wegens een mogelijke beroepsfout en
iii) A draagt deze vordering op hun advocaat over aan Eiser.

Eiser slaagt er echter tot tweemaal toe niet in om deze vordering te gelde te maken.

Daarop besluit Eiser haar pijlen te richten op de advocaat die haar bijstond ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Eiser stelt dat de advocaat in twee opzichten een beroepsfout heeft gemaakt: hij heeft ten onrechte de incasso van de gecedeerde vordering als formaliteit aan Eiser voorgespiegeld en hij heeft er ten onrechte niet voor gewaarschuwd dat niet advocaat X, maar uitsluitend de maatschap waar hij werkzaam was schuldenaar van de overgedragen vordering was.

In beide stellingen volgt de rechtbank Eiser niet. Eiser had niet mogen denken dat het te gelde maken van de vordering slechts een formaliteit zou zijn. Dit volgt uit de vaststellingsovereenkomst,  waarin het een vordering betrof wegens een mogelijke of gestelde beroepsfout, en het emailverkeer, waarin de advocaat er tot tweemaal toe op heeft gewezen dat er een geheid verweer tegen de vordering denkbaar is. Bovendien ligt het in het algemeen niet in de rede dat een advocaat zijn cliënt verzekert dat de inning van een vordering succesvol zal zijn, zeker niet als deze is gegrond op de beroepsaansprakelijkheid van een andere advocaat. Daarbij volgt uit een eerder vonnis dat het reeds ‘klip en klaar’ was dat advocaat X niet de schuldenaar van de gecedeerde vordering was.

Aan een verdere beoordeling van het handelen van de advocaat komt de rechtbank niet toe omdat Eiser de in art. 6:89 BW neergelegde klachtplicht heeft geschonden én het causaal verband tussen de gestelde fout en schade ontbreekt. Immers, Eiser was al geruime tijd bekend met het gebrek en er kan niet worden vastgesteld dat het instemmen met de vaststellingsovereenkomst door de advocaat heeft geleid tot oninbaarheid van de gecedeerde vordering en daarmee verband houdende schade.

Zo bevestigt de rechtbank met deze uitspraak het idee dat een gestelde beroepsfout niet alleen inhoudelijk voldoende onderbouwd moet worden, maar dat ook de klachtplicht en causaliteit in de weg kunnen staan van een succesvolle aansprakelijkstelling.


Heeft u vragen?

Neem dan gerust contact op met één van onze specialisten.